Zes andere effecten van de gestegen rente op uw pensioen
Dat de rente in 2022 gestegen is zal u niet zijn ontgaan. Dat heeft gevolgen voor de hypotheken- en huizenmarkt, maar ook voor de pensioenen. De hogere rente was positief voor de dekkingsgraad van de pensioenfondsen. Maar er zijn meer effecten en die zijn lang niet allemaal even nadrukkelijk onder de aandacht gebracht en kunnen zowel een positieve als negatieve impact hebben. Wij noemen er in deze bijdrage 6.
Rentetermijnstructuur Pensioenfondsen
1. Vervroegen van de pensioendatum
Pensioenen die nu worden opgebouwd gaan veelal in op leeftijd 68, want daar zijn de fiscale regels op gebaseerd. Degene die eerder wil pensioneren kan er voor kiezen het pensioen al op 65 jaar te laten ingaan. Dan wordt het pensioen wel verlaagd, om te totale waarde van alle toekomstige uitkeringen gelijk te houden. Een indicatie: een pensioen waarvan de ingangsleeftijd wordt vervroegd van 68 jaar naar 65 jaar wordt circa 17 à 19% verlaagd.
Dat wil zeggen: dat geldt bij de huidige rente-niveaus. Vorig jaar, toen de rente nog circa 3% punt lager was, gold niet een verlaging van 17à 19% maar van circa 14 à 16%. Een levenslang pensioen heeft momenteel een lagere waarde dan vorig jaar vanwege de hogere rente.
Andersom: degenen die nog pensioenen heeft staan met een ingangsleeftijd van 65 jaar (of nog eerder) kan dat omruilen voor een levenslang pensioen dat later ingaat en krijgt daar bij de huidige rente een hoger pensioen voor terug dan vorig jaar.
Ook de afkoop- en inkoopfactoren die pensioenfondsen hanteren zijn flink gedaald door de stijging van de rente. Er zijn nog veel pensioenfondsen die deze ruil- en afkoopfactoren vanwege uitvoerbaarheidsargumenten één keer per jaar vaststellen. Die pensioenfondsen zouden na de rente-ontwikkeling van 2022 zeker moeten overwegen of een maandelijkse update niet meer op zijn plaats is, en ook of de afkoopsom afhankelijk zou moeten zijn van de actuele dekkingsgraad.
2. Vereist eigen vermogen stijgt
Onder het huidige financieel toezichtskader (FTK) moeten pensioenfondsen een vereist eigen vermogen aanhouden, van veelal rond de 20%. Dit extra vermogen, deze buffer, vereist bovenop de dekkingsgraad van 100%, dient om tegenslag in de beleggingsopbrengsten te kunnen opvangen. Het wordt berekend op basis van het beleggingsrisico dat voor het specifieke beleggingsbeleid geldt dat het pensioenfonds voert. Eén van de componenten in het vereist eigen vermogen is een buffer voor het renterisico. In voorgaande jaren werd - volgens de voorgeschreven standaard rekenmethodiek - dat renterisico als erg laag ingeschat. Momenteel wordt de impact van een daling van de rente (met een dekkingsgraaddaling tot gevolg) weer groter ingeschat en moet een hoger vereist eigen vermogen aangehouden worden. Het blijkt dat het kan gaan om tot 5% punt hogere vereiste buffers.
Menig pensioenfonds heeft al het renterisico geëvalueerd, ingegeven door de marktomstandigheden, en besloten het beleid op dit onderdeel aan te passen. Pensioenfondsen die de renteafdekking vergroot hebben, kunnen een veel geringere stijging van dit vereist eigen vermogen laten zien.
3. Herstelplannen
Pensioenfondsen waarvan de dekkingsgraad nog niet op het vereiste niveau is (zij hebben nog niet het vereiste vermogen, zoals hiervoor toegelicht) moeten een herstelplan indienen. Het herstelplan is een prognose waarmee aangetoond moet worden dat binnen 10 jaar de dekkingsgraad het vereiste niveau bereikt. Dat de dekkingsgraden nu hoger liggen dan vorig jaar stemt tot optimisme: pensioenfondsen zullen gemakkelijker kunnen aantonen binnen 10 jaar te herstellen naar het vereiste niveau. Daar zijn wel twee kanttekeningen bij te plaatsten:
- Het niveau dat binnen 10 jaar bereikt moet worden ligt hoger dan in de doorrekeningen van vorig jaar. Tot wel 5% punt hoger (zie onderdeel 2. hiervoor).
- Het herstel moet voor een belangrijk deel komen uit ‘overrendementen’, dat wil zeggen het beleggingsrendement voor zover dat uitgaat boven de risicovrije rente. Voor die te verwachten overrendementen geldt dat die momenteel flink lager liggen dan vorig jaar. Die overrendementen worden namelijk bepaald door het verschil tussen het te verwachten rendement op aandelen - ongewijzigd ten opzichte van vorig jaar – en de te verwachten rente – en die ligt een stuk hoger dan vorig jaar.
Wat niet gaat helpen is dat de commissie parameters vorig jaar heeft geadviseerd om het verwacht rendement op aandelen, waarmee gerekend mag worden, enigszins te verlagen. Dat wordt pas geëffectueerd als de Wet toekomst pensioen wordt aangenomen, ook in de Eerste Kamer.
Een bekend fenomeen in herstelplannen is dat de herstelperiode wordt verlengd naarmate in de komende 10 jaar (weer, hogere) toeslagen worden gegeven, naarmate dekkingsgraad in de buurt komt van de toekomst-bestendig-indexeren-grens. Dat de dekkingsgraad waarbij volledige indexatie mag worden toegepast hoger komt te liggen - zie 4. hierna - helpt wel bij het verkorten van de herstelplannen.
4. Toekomstbestendig indexeren
Onder het huidige FTK zijn de mogelijkheden om te indexeren beperkt door de regels omtrent het ‘toekomst bestendig indexeren’ (TBI). Het komt er op neer dat een pensioenfonds mag indexeren voor zover de middelen zodanig zijn dat ook toekomstige indexaties gegeven kunnen worden. Daarvoor wordt een berekening gemaakt van alle toekomstige toeslagen, contant gemaakt tegen het verwachte aandelenrendement. Die waarde is in euro’s vergelijkbaar met hoe dat bedrag vorig jaar is berekend. Als percentage van de voorziening pensioenverplichtingen is die waarde echter flink gestegen. Het gevolg is dat vanwege de nu hogere rente de dekkingsgraad waarbij volledig geïndexeerd kan worden veel hoger ligt dan vorig jaar. Onze berekeningen laten zien dat het kan gaan om een circa 15% punt hogere toekomst-bestendig-indexeren-grens. Daar komt bij:
- De hogere inflatiecijfers leiden overigens ook tot een hogere TBI-grens
- Ook hiervoor geldt dat het niet gaat helpen dat de commissie parameters heeft geadviseerd om het verwacht rendement op aandelen te verlagen.
Volledige indexatie blijft dan ook voor veel pensioenfondsen nog niet mogelijk.
Voor veel pensioenfondsen is dit overigens geen issue. Pensioenfondsen die voorsorteren op de transitie in het kader van de Wet toekomst pensioen, met een voornemen tot invaren van opgebouwde pensioenen, maken veelal gebruik van de verruiming van de indexatieregels die vorig jaar gold en per 1 januari 2023 is verlengd. Uiteraard moet het pensioenfonds daarbij de evenwichtigheid van het besluit in acht nemen (en zich niet blind staren op de gestegen dekkingsgraad).
5. Premiedekkingsgraad
De premiedekkingsgraad van veel pensioenfondsen (vooral bedrijfstakpensioenfondsen) is in de jaren tot en met 2021 sterk gezakt. Voor het ABP zelfs tot onder de 60%. En dat heeft discussie opgeroepen over de evenwichtigheid van een al te lage premiedekkingsgraad. Voor elke euro waarmee de voorziening pensioenverplichtingen stijgt vanwege pensioenopbouw, werd immers minder dan 60 cent aan het vermogen toegevoegd. De stijging van de rente die in de loop van 2022 is opgetreden doet dit fenomeen volledig verdwijnen. De impact van de rentestijging op de premiedekkingsgraad is niet te onderschatten. Onze berekeningen laten zien dat het gemakkelijk kan gaan om stijgingen met meer dan 50% punt.
De premievaststelling voor 2023 wordt in belangrijke mate bepaald door deze ontwikkeling. Dat geldt zowel voor pensioenfondsen waarvan de premiedekkingsgraad is weggezakt tot niveaus ver onder de 100%, als voor pensioenfondsen die in de afgelopen jaren juist hebben besloten tot een premiedekkingsgraad van (ruim) boven de 100%. Die laatsten zien nu, als geen andere afspraken worden gemaakt, premiedekkingsgraden stijgen tot ver boven de 150%.
Er zijn ook ondernemingspensioenfondsen waarvan de sponsor de zuiver kostendekkende premie betaalt. Die ligt door de gestegen rente een stuk lager dan vorig jaar, ondanks dat de opslag voor vereist eigen vermogen is gestegen (zie onder 2. hiervoor).
De onder 2 tot en met 5 genoemde aspecten zijn voor pensioenfondsen reden om het gehele beleidskader (met name indexatiebeleid, premiebeleid en renteafdekkingsbeleid) in samenhang te evalueren.
6. Ambitie- en premieniveau onder het nieuwe pensioenstelsel
Er is al op gewezen in de aanloop naar het uitkomen van het advies van de commissie parameters eind november 2022. De geadviseerde parameters zijn belangrijke input voor de vaststelling van het ambitie- en premieniveau van de nieuwe pensioenregeling waar sociale partners het de komende tijd over eens moeten worden. De verhouding tussen ambitie en premie zal opnieuw geanalyseerd moeten worden, en deze ligt anders dan bij het eerdere verkennende overleg tussen sociale partners hierover.
Wat ons betreft brengt de huidige rentestand met zich mee dat deze exercitie nu herhaald moet worden. De hierbij bepaalde ambitie zou hierbij het uitgangspunt moeten zijn.
Het in onder 3. door ons reeds aangehaalde verschil tussen te verwachten rendement op aandelen (ongewijzigd ten opzichte van vorig jaar) en de te verwachten rente (een stuk hoger dan vorig jaar) is veel kleiner dan een jaar geleden. Dit gaat in belangrijke mate de keuzes van sociale partners beïnvloeden. Ook de inflatie gaat nu veel meer de aandacht krijgen die het verdient.
En u?
Genoemde effecten van de gestegen rente kunnen per pensioenregeling sterk verschillen. Heeft u zicht op deze effecten bij uw eigen pensioenregeling en wat de maatregelen zijn die uw pensioenfonds kan treffen? Het gaat niet alleen om de gestegen dekkingsgraad. Een evaluatie van het beleidskader is op zijn plaats. Daarbij, ook de keuze die uw pensioenfonds samen met de sociale partners maakt met betrekking tot de toekomstige pensioenregeling wordt beïnvloed door de gestegen rente. Houdt u daar ook rekening mee?
Explore more tags from this article
Contact us
We’re here to help you break through complex challenges and achieve next-level success.
Contact us
We’re here to help you break through complex challenges and achieve next-level success.