Eerst de relatieve risicopreferentie inschatten en daarna pas uitvragen
Er kleeft een belangrijk risico aan de manier waarop momenteel de risicopreferentie - die de basis moet vormen van het beleggingsbeleid dat gaat gelden bij pensioenfondsen na de transitie naar het nieuwe stelsel - wordt uitgevraagd. In zijn laatste blog (hier) heeft Dick Kamp dat aangegeven.
Risicopreferentie uitvragen betekent verwachtingen scheppen. En als het daarna lang duurt voordat het pensioenfonds de conclusies heeft vertaald naar een collectief beleggingsbeleid is het gevaar dat we de betrokkenheid van de deelnemer onderweg kwijt zijn geraakt.
Daar komt bij dat de respons bij dergelijke surveys relatief laag is. Veelal niet meer dan 5 a 10%. Ook blijkt de link tussen de uitkomst en het daadwerkelijk gedrag (in hoeverre is dat gedrag al dan niet risicomijdend) dun. Niet voor niets spreekt de wetgever van een relatieve risicohouding. Een uitspraak doen over de absolute risicohouding van een groep is gelukkig niet nodig,
De uitkomsten van de surveys blijken ook enorm uiteen te lopen per individu. En toch trekken we een conclusie voor het collectief. Veel deelnemers aan het risicopreferentie survey van het pensioenfonds gaan zich dus miskend voelen. En toch moeten we volgens de wet rekening houden met hun risicopreferentie.
Kan big data helpen?
Er is al onderzoek gedaan naar factoren die mogelijk de risicopreferentie bepalen, zoals inkomen, gezinssamenstelling, opleiding, geslacht en leeftijd. Eigenlijk was de uitkomst van dat onderzoek een domper: dergelijke factoren hebben nauwelijks een verklarende werking, de diversiteit onder de survey uitkomsten is groot, ook binnen bijvoorbeeld de verschillende inkomens- of opleidingsgroepen.
We horen geluiden uit een andere hoek dat er steeds meer mogelijk is. Op basis van een paar likes weet Facebook een betere inschatting te maken van de seksuele geaardheid dan de eigen familie of huisgenoten. Google weet eerder wanneer er een griepepidemie aan komt dan de huisartsen. Er wordt veel geld betaald voor gegevens over ons surf-gedrag, t.b.v. gerichte reclame, kennelijk omdat dat veel zegt over de manier waarop wij ons geld gaan uitgeven.
Mijn idee is dat pensioenfondsen momenteel veel mogelijkheden onbenut laten om een goed beeld te krijgen van wat hun deelnemers beweegt. En ook dat zij daarin achter lopen bij andere marktpartijen zoals banken en verzekeraars.
Een paar voorbeelden
- Bij het afsluiten van een inboedelverzekering kwam ik er achter dat dit tegenwoordig heel anders gaat dan vroeger. Voor een inschatting van wat mijn inboedel waard is hoeft er al lang niemand bij mij langs te komen, hoef ik niet meer een lijst in te vullen wat ik allemaal van waarde in huis heb. De verzekeraar hoefde alleen maar mijn adres te hebben. Met data die hij bezit over het adres wist hij een goede inschatting te maken van de waarde van mijn inboedel.
- ‘Data driven’ marketeers hebben al zoveel data van mij verzameld dat zij kennelijk kunnen in schatten of ik al dan niet geneigd ben om te switchen van energieleverancier, of dat ik al dan niet geneigd ben tot het afsluiten van verzekeringen. Overigens is dat laatste is natuurlijk al een soort risicoaversie.
Maar dan moet er toch ook data beschikbaar zijn van onze deelnemers die wat zegt over hun risicopreferentie (risico willen nemen). En al helemaal over de risicocapaciteit (mate van risico kunnen nemen).
Het is zaak voor pensioenfondsen om die achterstand snel in te halen en een manier te vinden om meer te weten te komen over hun deelnemers. De snelste weg is niet via surveys, maar via reeds beschikbare data. De fondsen hebben zelf het een en ander aan data, vanuit het GBA/BRP en aangeleverd van de werkgevers. Die data aanvullen met en koppelen aan data van externe partijen lijkt ons een beter begin dan starten met een enquête onder de deelnemers.
Het wachten is op het eerste pensioenfonds dat het aandurft om op basis van externe data een risicoaversie in te schatten. Een logische vervolgstap is daarna wat daaruit komt te toetsen aan de praktijk. Daarna dus pas de deelnemer een uitnodiging voor een survey te sturen. Maar dat is dan wel een survey waarbij de deelnemer direct krijgt teruggekoppeld: op basis van uw antwoorden bent u iets meer of iets minder geneigd tot risico dan uw peers. Daar kan dan ook gelijk een suggestie bij worden gedaan om als individu naar een andere lifecycle over te stappen. Desnoods - als de regeling die optie niet biedt - buiten het fonds om iets anders te regelen: sparen, hypotheek aflossen of geld opzij zetten en dat te beleggen.
Op deze manier wordt het risico dat deelnemers zich miskend voelen door hun pensioenfonds weggenomen en wordt bovendien meer en in een vroegtijdig stadium handelingsperspectief geboden.
Explore more tags from this article
Contact us
We’re here to help you break through complex challenges and achieve next-level success.
Contact us
We’re here to help you break through complex challenges and achieve next-level success.
Eerst de relatieve risicopreferentie inschatten en daarna pas uitvragen
Er kleeft een belangrijk risico aan de manier waarop momenteel de risicopreferentie - die de basis moet vormen van het beleggingsbeleid dat gaat gelden bij pensioenfondsen na de transitie naar het nieuwe stelsel - wordt uitgevraagd.