Begin juni 2019 is in principe overeenstemming bereikt tussen kabinet en sociale partners over een vernieuwing van het pensioenstelsel. Het is de bedoeling dat een stuurgroep hier in de komende maanden nadere uitwerking aan zal geven. Een van de elementen van het akkoord tussen kabinet en sociale partners betreft de ruimte tot het bieden van een nieuw soort pensioencontract.
Het nieuwe soort pensioencontract wijkt zowel voor wat betreft de methode voor het bepalen van de toezegging als voor wat betreft de mate van zekerheid van de aanspraak die volgt uit die toezegging af van wat tot nu toe gebruikelijk was. Het beoogde nieuwe contract biedt sociale partners meer ruimte om meer zelf te besluiten over de methode waarop en de mate waarin de deelnemers een zekere en stabiele aanspraak wordt geboden.
Dit artikel gaat kort nader in op de gewijzigde toezegging en de mate van zekerheid in het nieuwe contract. Vervolgens besteden we aandacht aan de keuzes die een pensioenfonds heeft om met dempingsmethodes te voorkomen dat pensioenaanspraken van jaar op jaar meer dan wenselijk stijgen of dalen. Het artikel gaat niet in op de consequenties van het nieuwe pensioencontract voor de hoogte van de aanspraak die de deelnemer kan verwachten.
Toezegging
Bij de toezegging is in het nieuwe contract niet langer sprake van afspraken over een vaste jaarlijkse opbouw van pensioen, maar worden afspraken gemaakt over de hoogte van een vaste premie. De staffel verdwijnt dus; deze vaste premie is niet langer leeftijdsafhankelijk. Die premie wordt vervolgens direct omgezet in een aanspraak op pensioen tegen de op dat moment geldende marktomstandigheden (met name: rekenrente en overlevingstafel). De deelnemersadministratie van het fonds bevat dus nog steeds pensioenaanspraken.
Zekerheid
De aldus bepaalde pensioenaanspraken zijn echter niet zeker. Het nieuwe pensioencontract geeft meer mogelijkheden om sneller te reageren op de feitelijk behaalde rendementen en op wijzigingen van de marktomstandigheden. Dit werkt twee kanten op: Liggen de feitelijke rendementen hoger dan de rekenrente die het fonds heeft gebruikt op het moment van de omzetting van de premie in pensioen, of wordt pensioen goedkoper door een hogere rekenrente, dan is dit reden voor een verhoging van de pensioenaanspraken. Andersom: Liggen de feitelijke rendementen lager dan die rekenrente, of wordt pensioen duurder door, bijvoorbeeld, een lagere rekenrente, dan is dit reden voor een verlaging van de pensioenaanspraken. Met het verhogen of verlagen van de pensioenaanspraken zou het fonds per eind van het jaar dus altijd weer uit kunnen komen op een (nominale) dekkingsgraad van 100%.
Toepassen van demping / spreiding
Het nieuwe pensioencontract biedt echter de ruimte om de mate waarin pensioenaanspraken van jaar op jaar worden verlaagd of verhoogd te dempen. Het dempen van de verlagingen of verhogingen betekent vanzelfsprekend dat er per eind van het jaar geen sprake meer zal zijn van een dekkingsgraad van 100%. Bij gedempte verlagingen ontstaan tekorten, en bij gedempte verhogingen ontstaan buffers. Met name bij tekorten gelden randvoorwaarden, maar in principe is het de bedoeling om sociale partners te laten besluiten over de dempingsmethode. In het akkoord is als randvoorwaarde afgesproken dat te hoge tekorten niet te lang (naar toekomstige deelnemers) mogen worden doorgeschoven. Concreet is dit ingevuld met de afspraak dat de dekkingsgraad niet minder dan 90% mag zijn en niet langer dan 5 jaar onder de 100% mag liggen.
Methode voor demping
Het pensioenakkoord bevat geen aanpassingen voor het bepalen van “de prijs van pensioen”. Uitgangspunt blijft een risicovrije marktrente (NB: die door het meest recente advies van de “Commissie parameters” naar verwachting iets lager komt te liggen). Met het pensioenakkoord zijn de pensioenfondsen dus niet rijker of armer geworden. Onder de randvoorwaarden van het nieuwe pensioencontract kan de verdeling van de middelen over de deelnemers, afhankelijk van de gekozen dempingsmethode, wel anders liggen. Het pensioenakkoord is zodanig geformuleerd dat ook gekozen kan worden voor een dempingsmethode die aansluit op het huidige FTK. In dat geval hoeft een overgang naar het nieuwe pensioencontract niet per se tot een significante herverdeling van middelen te leiden. In wezen gebeurt en dan niets met de reeds opgebouwde aanspraken en het zogenaamde “invaren” is dan naar verwachting niet aan de orde. In het andere uiterste wordt gekozen voor sturing op een dekkingsgraad van 100% per eind van het jaar. Er is geen demping en per eind van het jaar worden de aanspraken zodanig verhoogd of verlaagd dat het fonds weer uitkomt op een dekkingsgraad van 100%. In dat geval is “invaren” wel een belangrijk aandachtspunt. De verwachting is dat sociale partners zullen kiezen voor een methode die afwijkt van de huidige praktijk, en bijvoorbeeld niet langer de huidige 110% dekkingsgraad, maar een 100% dekkingsgraad, als ijkpunt voor verhoging of verlaging zullen kiezen.
Uit het pensioenakkoord blijkt dat, mits met instemming van de betrokken sociale partners, en mits binnen de in het pensioenakkoord gestelde randvoorwaarden, een pensioenfonds grotendeels zelf invulling kan geven aan de dempingsmethode. Hoewel het nieuwe pensioencontract minder zekerheid biedt, en sociale partners ook minder zekerheid zullen beloven, zullen sociale partners naar verwachting blijven streven naar een duurzame pensioenaanspraak met beperkte volatiliteit. In de praktijk is het huidige Nederlandse toezichtskader “een” voorbeeld van hoe wordt omgegaan met de beschikbaarheid van middelen en de vertaalslag daarvan naar aanspraken. In een onlangs bij Milliman gehouden seminar heeft het Pensioenfonds Shell Nederland een uitvoerige toelichting gegeven op zijn vertaalslag van middelen naar aanspraken. Ook elders in de wereld zien we dat, onder invloed van lage rendementen en rentes, de vertaalslag van middelen naar aanspraken flink in de belangstelling staat. In het Verenigd Koninkrijk zien we de ontwikkeling van zogenaamde “Variable Annuity Pension Plans” (VAPP’s) en in de Verenigde Staten producten zoals de “Sustainable Income Plans” (SIP’s), beide gericht op een aanzienlijke beperking van de risico’s voor de werkgever in combinatie met buffers en spreidingsmethodes voor stabiele uitkeringen.
Conclusie
In het pensioenakkoord van 5 juni 2019 worden voorstellen gedaan voor een nieuw pensioencontract. Dit nieuwe pensioencontract gaat bij de toezegging uit van pensioenaanspraken die worden bepaald op basis van vaste beschikbaar te stellen premies en de marktprijs van pensioen. In latere jaren past deze pensioenaanspraak zich aan aan de feitelijk behaalde rendementen en aan de ontwikkeling van de marktprijs voor pensioen. Het nieuwe pensioencontract biedt sociale partners, binnen randvoorwaarden, ruimere mogelijkheden om per fonds “op maat” invulling te geven aan de manier waarop, en de mate waarin, de pensioenaanspraken gestabiliseerd kunnen worden, bijvoorbeeld met dempingsmethodes. Naar verwachting blijven dempingsmethodes die aansluiten op de huidige praktijk van het FTK (maar zonder het wettelijk korset van het FTK) mogelijk. In dat geval verandert er niet zoveel aan de reeds opgebouwde aanspraken en lijkt “invaren” niet aan de orde. In het andere uiterste wordt afgezien van dempingsmethode en volledig gestuurd op een dekkingsgraad van 100%. Er treedt een herverdeling op, waardoor “invaren” naar verwachting een belangrijk aandachtspunt is. De mogelijkheid om te kiezen voor een aanpassing van de dempingsmethode is niet alleen van belang voor fondsen waar een aanpassing van de pensioenaanspraken acuut dreigt te worden door dekkingsproblemen. Ook fondsen die hun pensioenaanspraken, al dan niet in reële termen, op een andere manier willen stabiliseren dan de methode die volgt uit het huidige toetsingskader zullen moeten nadenken over de manier waarop zij dat willen doen.
Explore more tags from this article
Over de Auteurs
Contact us
We’re here to help you break through complex challenges and achieve next-level success.